M, de grote spruit.

Mijn schaapje is nog niet wakker. Ik mag pas opstaan wanneer mijn schaapje wakker is. Soms word ik wakker en is mijn schaapje ook al wakker! Dan zegt mama dat we laat zijn en dat we ons moeten haasten. Maar wanneer het niet zo laat is, dan zegt mama toch ook dat we niet mogen treuzelen. Eigenlijk mogen we ’s morgens nooit treuzelen. Broer is al wakker, die is altijd voor mij wakker. Hij moet stilletjes zijn, want mama en papa mogen het niet horen. Zij vinden het superbelangrijk om minstens te slapen tot het schaapje wakker is. Ik begrijp niet waarom, slapen is echt saai! Ik wou dat ik nooit meer moest gaan slapen.

Mijn schaapje is wakker, die van broer dus ook. Onze schaapjes worden altijd samen wakker. Papa heeft daarvoor gezorgd, met de knopjes. Broer durft zelf uit zijn bed, maar ik niet. Mijn bed is hoog en bij mij is het veel donkerder dan bij hem. Ik roep mama om het licht in de gang aan te steken. Momentje, zegt ze. Dat zegt ze vaak. Telkens ik haar roep, moet ik wachten. Ik vind wachten echt niet leuk. Dus ik roep haar nog een paar keer. Mama komt mijn kamer binnen. Het licht is aan, ik mag uit bed en bij haar kruipen om te knuffelen. Mama zegt dat we altijd moeten knuffelen om de dag goed te starten. Knuffelen vind ik leuk, maar broer wil er altijd meer en dan krijg ik er niet genoeg. En dan moeten we opstaan.

Tanden poetsen kan ik goed! Mama doet er twee kleurtjes tandpasta op, maar broer staat op mijn plankje! Dat is niet eerlijk! Mama zegt dat de twee plankjes dezelfde zijn, maar dat is zeker niet waar. Deze is de mijne en de andere is van broer. Mama zucht. We mogen niet stout zijn van ’s morgens vroeg. Maar ik ben niet stout, het is echt mijn plankje! Nu wil ze de tandpasta wegvegen van mijn gezicht. Het washandje is altijd veel te koud of veel te warm. Ik begin alvast te wenen, want ik weet nu al heel zeker dat ik het niet leuk ga vinden. Mama zegt dat ik niet zomaar voor niets mag wenen, dat is flauw. Zij weet zeker niet dat het washandje altijd veel te koud of veel te warm is? Broer vindt het niet erg. Mama zorgt er zeker voor dat het washandje alleen voor hem net niet te koud en net niet te warm is.

Even kijken in mama’s schuifje welke juwelen er daar in liggen. Misschien mag ik wel haar oorbellen uitkiezen voor vandaag. Ze zegt dat ik de schuif moet sluiten. Dat ik mijn pyjama moet uitdoen. Dat zou ze al tien keer gezegd hebben. Dat geloof ik niet. Tien is echt veel, want ik ben vier en ik ben al heel groot. Mama zegt dat het geen zin heeft, dat ik al zoveel met haar juwelen heb gespeeld dat ze geen oorbellen meer heeft die bij elkaar passen. Ze heeft net nieuwe gekocht, die legt ze bovenop de kast waar ik er niet aan kan. Ik moet elke dag mijn pyjama uitdoen. Eerst de broek. Oei, ik moet nu – echt nu – plassen. Mama vindt dat ik aan het treuzelen ben, maar ik ben toch te groot om in mijn broek te plassen zeker?

Broer doet zijn broek omgekeerd aan! En hij is zijn onderbroek vergeten aandoen. Dat vind ik supergrappig! We lachen allebei. Ik ga ook mijn broek omgekeerd aandoen, dan ben ik ook grappig. Mama stormt binnen, zij heeft haar kleren ook nog niet allemaal aan. Ze roept dat we nu meteen onze kleren moeten aandoen. Volgens haar heeft ze dat al honderd keer gevraagd. Ik kan niet tellen tot honderd. Mama is boos. We doen vlug onze omgekeerde broeken uit, dat is nog steeds een beetje grappig. Broer doet zijn onderbroek aan en dan doet hij opnieuw zijn broek omgekeerd aan. Dat is nog grappiger dan daarnet, want nu trekt hij er gekke bekken bij. Mama stormt opnieuw binnen. Nu is ze echt boos. Broer moet in de stoute hoek gaan staan, omdat hij maar niet wil luisteren. Hij heeft toch zijn onderbroek aan? Dus eigenlijk heeft hij toch wel een beetje geluisterd. Het is toch leuk om mopjes te maken? Ik denk dat grote mensen ’s morgens niet willen lachen. Ze willen alleen niet treuzelen en op tijd zijn. Dat zegt mama altijd: vooruit, anders komen we te laat!